KEIM Gevelisolatie is veilig.
Dag in, dag uit. Bij ieder weertype. In geval van brand.

Geïntegreerde warmte-isolatiesystemen moeten, afhankelijk van het type gebouw en benutting, aan hoge en soms ook verschillende eisen voldoen op het gebied van duurzaamheid, stabiliteit en brandbescherming.

Voordat een geïntegreerd warmte-isolatiesysteem goedgekeurd wordt en gebruikt mag worden, worden de betreffende systemen tot in het kleinste detail nauwkeurig gecontroleerd. Om te garanderen dat de gebruikte componenten daadwerkelijk overeenkomen met het oorspronkelijk gecontroleerde systeem, worden ze ook tijdens de werkzaamheden zelf regelmatig gecontroleerd en door een onafhankelijk testinstituut gemonitord.

Daarbij gelden de conformiteitsverklaringen als bewijs. Samen met de technische goedkeuring, de daarin ingevulde fabrikantenverklaring op de laatste pagina en eventuele technische goedkeuringen voor het isolatiemateriaal en de pluggen, vormen deze conformiteitsverklaringen het bewijsmiddel voor uw bouwdossier.

Eisen aan brandgedrag van geïntegreerde warmte-isolatiesystemen

Geïntegreerde warmte-isolatiesystemen worden vanwege brandgevaar voor gebouwen nogal eens afgeraden. Daarbij wordt echter voorbijgegaan aan het feit dat verschillende systemen totaal verschillend brandgedrag laten zien. Als maatgevend criterium geldt het gebruikte isolatiemateriaal, maar ook de eigenschappen van de mortel en de verf kunnen een rol spelen.

De minerale mortel- en verfsystemen van KEIM zijn allemaal onbrandbaar. In combinatie met een geschikt isolatiemateriaal staan zij garant voor optimale veiligheid voor uw gebouw.

Afhankelijk van het type gebouw kent het bouwrecht een aantal verschillende minimale eisen op het gebied van brandveiligheid. In overeenstemming met de wetgeving moeten alle aan een gebouw aangebrachte bouwonderdelen of constructies normaal ontvlambaar of beter zijn. Normaal ontvlambaar is dus de minimale wettelijke eis.  Deze norm is bijvoorbeeld van toepassing op eengezinswoningen of kleine gebouwen met een maximale hoogte van 7 m. Met het bepalen van deze veiligheidsdoelstellingen hoopt de wetgever te bereiken dat alle aanwezige personen in geval van een brand voldoende tijd hebben om het gebouw ongedeerd te verlaten.

Hoe groter het gebouw (of om hoeveel meer mensen het gaat), des te strenger de mate van bescherming, van moeilijk ontvlambaar tot onbrandbaar.  Wie deze minimale bescherming niet afdoende vindt en wie niet alleen het leven maar ook waardevolle spullen wil beschermen, moet van begin af aan in de ontwerpfase al met onbrandbare systemen werken. Als minimale eis zouden alle warmte-isolatiesystemen, ook bij eengezinswoningen, moeilijk ontvlambaar moeten zijn.

 

Bij EPS-systemen zijn daarvoor specifieke maatregelen - brandstroken tegen brandoverslag van binnen of van buiten - vereist.

Brandgedrag van KEIM geïntegreerde warmte-isolatiesystemen

Uitzonderingen bij houten constructies op plaatmateriaal

B1 volgens DIN 4102-1 en/of B s1, d0 volgens DIN EN 13501-1

Op grond van het brandgedrag van de dragende houtconstructie mogen slechts bepaalde gebouwtypen van hout gebouwd worden. Om deze reden worden onbrandbare systemen hier niet voorgeschreven. Voor de hele constructie wordt een risicoanalyse van de brandveiligheid uitgevoerd volgens de brandwerendheid in overeenstemming met DIN EN 13501-2.

Daarom geldt voor warmte-isolatiesystemen op plaatmateriaal in het algemeen alleen de verplichting de categorie moeilijk ontvlambaar aan te tonen. Maar ook hier geldt: Systemen met EPS als isolatiemateriaal zijn alleen dan moeilijk ontvlambaar als de isolatiedikte een in de technische goedkeuring vastgestelde waarde niet overschrijdt en de in de technische goedkeuring genoemde brandveiligheidsmaatregelen zijn uitgevoerd. Is dit niet het geval, dan spreken we van normaal ontvlambaar.

 

Uitzonderingen bij houten constructies op plaatmateriaal

B1 volgens DIN 4102-1 en/of B s1, d0 volgens DIN EN 13501-1